Aangeven in english
Translation: aangeven, Dictionary: dutch » english
Source language:
dutch
Target language:
english
Translations:
spend, signal, declare, convey, denounce, bespeak, indicate, suggest, present, gift, pass, surpass, give, accuse, lapse, point, state, set
Related words
Synonyms & Translations: aangeven
set
- instellen
- stellen
- zetten
- plaatsen
- invoeren
- aangeven
- aanbrengen
- aangeven
- denonceren
- geven
- aangeven
- verlenen
- schenken
- cadeau geven
- meegeven
- overhandigen
- aangeven
- aanreiken
- passeren
- voorbijgaan
- inhalen
- voorbijtrekken
- voorbijstromen
- aangeven
- stellen
- vermelden
- verklaren
- aangeven
- beweren
- verzekeren
- toewijzen
- aanwijzen
- toebedelen
- aangeven
- overdragen
- bepalen
- overbrengen
- vervoeren
- overdragen
- verschepen
- uitdrukken
- aangeven
- aanklagen
- aanbrengen
- aangeven
- te kennen geven
- kennis geven van
- verwittigen
- aangeven
- aankondigen
- kondschappen
- vaststellen
- aangeven
- declareren
- bekendmaken
- melden
- suggereren
- voorstellen
- influisteren
- ingeven
- aangeven
- aanwijzen
- opzeggen
- aanklagen
- aanbrengen
- aangeven
- aan de kaak stellen
- aankondigen
- aangeven
- wijzen op
- aanwijzen
- aanduiden
- aantonen
- manifesteren
- openbaren
- openbaar maken
- bewijzen
- aangeven
- aan de dag leggen
- wijzen op
- blijven staan op
- aansturen op
- aangeven
- registreren
- inschrijven
- aangeven
- aanwijzen
- aantekenen
- nota nemen van
Translations
- aangespen in english - gird, buckle on, buckle, to buckle
- aangestoken in english - unsound, alight, lit, lighted, ignited, kindled
- aangezicht in english - face, countenance, before, presence, sight
- aangezien in english - as, because, since, given, given that
Random words
Aangeven in english - Dictionary: dutch » english
Translations: spend, signal, declare, convey, denounce, bespeak, indicate, suggest, present, gift, pass, surpass, give, accuse, lapse, point, state, set
Translations: spend, signal, declare, convey, denounce, bespeak, indicate, suggest, present, gift, pass, surpass, give, accuse, lapse, point, state, set